Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: oververtellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
oververteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vertel over
jij vertelt over
hij vertelt over
wij vertellen over
jullie vertellen over
zij vertellen over

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oververtel
dat jij oververtelt
dat hij oververtelt
dat wij oververtellen
dat jullie oververtellen
dat zij oververtellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb oververteld
jij hebt oververteld
hij heeft oververteld
wij hebben oververteld
jullie hebben oververteld
zij hebben oververteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vertelde over
jij vertelde over
hij vertelde over
wij vertelden over
jullie vertelden over
zij vertelden over

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oververtelde
dat jij oververtelde
dat hij oververtelde
dat wij oververtelden
dat jullie oververtelden
dat zij oververtelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had oververteld
jij had oververteld
hij had oververteld
wij hadden oververteld
jullie hadden oververteld
zij hadden oververteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal oververtellen
jij zult oververtellen
hij zal oververtellen
wij zullen oververtellen
jullie zullen oververtellen
zij zullen oververtellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal oververteld hebben
jij zult oververteld hebben
hij zal oververteld hebben
wij zullen oververteld hebben
jullie zullen oververteld hebben
zij zullen oververteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou oververtellen
jij zou oververtellen
hij zou oververtellen
wij zouden oververtellen
jullie zouden oververtellen
zij zouden oververtellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou oververteld hebben
jij zou oververteld hebben
hij zou oververteld hebben
wij zouden oververteld hebben
jullie zouden oververteld hebben
zij zouden oververteld hebben

Gebiedende wijs
vertel over

Aanvoegende wijs
oververtelle

Voorbeelden

  1. Vertel over Zachariah.
    Tell me more about Zachariah.
  2. Vertel over Chicago.
    Tell me about Chicago.
  3. Vertel over pijnbeheersing.
    Talk about pain management.
  4. Vertel over Regina.
    Tell me about Regina.
  5. Vertel over Gabrielli.
    Tell me about Gabrielli.
  6. Vertel over je lessen.
    Tell me about your classes.
  7. Wel, vertel over haar.
    Well, tell me about her.
  8. Vertel over dat plan.
    Tell me about the plan.
  9. Vertel over het spel.
    Tell me about the game.
  10. Vertel over zijn verloofde.
    Tell me about this fiance.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden