NL: overvallen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overvallen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overval jij overvalt hij overvalt wij overvallen jullie overvallen zij overvallen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overvallen jij hebt overvallen hij heeft overvallen wij hebben overvallen jullie hebben overvallen zij hebben overvallen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overviel jij overviel hij overviel wij overvielen jullie overvielen zij overvielen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overvallen jij had overvallen hij had overvallen wij hadden overvallen jullie hadden overvallen zij hadden overvallen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overvallen jij zult overvallen hij zal overvallen wij zullen overvallen jullie zullen overvallen zij zullen overvallen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overvallen hebben jij zult overvallen hebben hij zal overvallen hebben wij zullen overvallen hebben jullie zullen overvallen hebben zij zullen overvallen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overvallen jij zou overvallen hij zou overvallen wij zouden overvallen jullie zouden overvallen zij zouden overvallen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overvallen hebben jij zou overvallen hebben hij zou overvallen hebben wij zouden overvallen hebben jullie zouden overvallen hebben zij zouden overvallen hebben
|
| Gebiedende wijs |
overval
|
| Aanvoegende wijs |
| overvalle |