NL: overstralen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overstraald
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overstral jij overstralt hij overstralt wij overstralen jullie overstralen zij overstralen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overstraald jij hebt overstraald hij heeft overstraald wij hebben overstraald jullie hebben overstraald zij hebben overstraald
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overstraalde jij overstraalde hij overstraalde wij overstraalden jullie overstraalden zij overstraalden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overstraald jij had overstraald hij had overstraald wij hadden overstraald jullie hadden overstraald zij hadden overstraald
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overstralen jij zult overstralen hij zal overstralen wij zullen overstralen jullie zullen overstralen zij zullen overstralen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overstraald hebben jij zult overstraald hebben hij zal overstraald hebben wij zullen overstraald hebben jullie zullen overstraald hebben zij zullen overstraald hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overstralen jij zou overstralen hij zou overstralen wij zouden overstralen jullie zouden overstralen zij zouden overstralen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overstraald hebben jij zou overstraald hebben hij zou overstraald hebben wij zouden overstraald hebben jullie zouden overstraald hebben zij zouden overstraald hebben
|
| Gebiedende wijs |
overstral
|
| Aanvoegende wijs |
| overstrale |