NL: overschreeuwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overschreeuwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overschreeuw jij overschreeuwt hij overschreeuwt wij overschreeuwen jullie overschreeuwen zij overschreeuwen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overschreeuwd jij hebt overschreeuwd hij heeft overschreeuwd wij hebben overschreeuwd jullie hebben overschreeuwd zij hebben overschreeuwd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overschreeuwde jij overschreeuwde hij overschreeuwde wij overschreeuwden jullie overschreeuwden zij overschreeuwden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overschreeuwd jij had overschreeuwd hij had overschreeuwd wij hadden overschreeuwd jullie hadden overschreeuwd zij hadden overschreeuwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overschreeuwen jij zult overschreeuwen hij zal overschreeuwen wij zullen overschreeuwen jullie zullen overschreeuwen zij zullen overschreeuwen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overschreeuwd hebben jij zult overschreeuwd hebben hij zal overschreeuwd hebben wij zullen overschreeuwd hebben jullie zullen overschreeuwd hebben zij zullen overschreeuwd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overschreeuwen jij zou overschreeuwen hij zou overschreeuwen wij zouden overschreeuwen jullie zouden overschreeuwen zij zouden overschreeuwen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overschreeuwd hebben jij zou overschreeuwd hebben hij zou overschreeuwd hebben wij zouden overschreeuwd hebben jullie zouden overschreeuwd hebben zij zouden overschreeuwd hebben
|
| Gebiedende wijs |
overschreeuw
|
| Aanvoegende wijs |
| overschreeuwe |