NL: overschieten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
overgeschoten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schiet over jij schiet over hij schiet over wij schieten over jullie schieten over zij schieten over
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik overschiet dat jij overschiet dat hij overschiet dat wij overschieten dat jullie overschieten dat zij overschieten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overgeschoten jij hebt overgeschoten hij heeft overgeschoten wij hebben overgeschoten jullie hebben overgeschoten zij hebben overgeschoten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schoot over jij schoot over hij schoot over wij schoten over jullie schoten over zij schoten over
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik overschoot dat jij overschoot dat hij overschoot dat wij overschoten dat jullie overschoten dat zij overschoten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overgeschoten jij had overgeschoten hij had overgeschoten wij hadden overgeschoten jullie hadden overgeschoten zij hadden overgeschoten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overschieten jij zult overschieten hij zal overschieten wij zullen overschieten jullie zullen overschieten zij zullen overschieten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overgeschoten hebben jij zult overgeschoten hebben hij zal overgeschoten hebben wij zullen overgeschoten hebben jullie zullen overgeschoten hebben zij zullen overgeschoten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overschieten jij zou overschieten hij zou overschieten wij zouden overschieten jullie zouden overschieten zij zouden overschieten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overgeschoten hebben jij zou overgeschoten hebben hij zou overgeschoten hebben wij zouden overgeschoten hebben jullie zouden overgeschoten hebben zij zouden overgeschoten hebben
|
Gebiedende wijs |
schiet over
|
Aanvoegende wijs |
overschiete |