NL: overrompelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
overrompeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overrompel jij overrompelt hij overrompelt wij overrompelen jullie overrompelen zij overrompelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overrompeld jij hebt overrompeld hij heeft overrompeld wij hebben overrompeld jullie hebben overrompeld zij hebben overrompeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overrompelde jij overrompelde hij overrompelde wij overrompelden jullie overrompelden zij overrompelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overrompeld jij had overrompeld hij had overrompeld wij hadden overrompeld jullie hadden overrompeld zij hadden overrompeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overrompelen jij zult overrompelen hij zal overrompelen wij zullen overrompelen jullie zullen overrompelen zij zullen overrompelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overrompeld hebben jij zult overrompeld hebben hij zal overrompeld hebben wij zullen overrompeld hebben jullie zullen overrompeld hebben zij zullen overrompeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overrompelen jij zou overrompelen hij zou overrompelen wij zouden overrompelen jullie zouden overrompelen zij zouden overrompelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overrompeld hebben jij zou overrompeld hebben hij zou overrompeld hebben wij zouden overrompeld hebben jullie zouden overrompeld hebben zij zouden overrompeld hebben
|
Gebiedende wijs |
overrompel
|
Aanvoegende wijs |
overrompele |