Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: overrijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
overreden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik overrijd
jij overrijdt
hij overrijdt
wij overrijden
jullie overrijden
zij overrijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb overreden
jij hebt overreden
hij heeft overreden
wij hebben overreden
jullie hebben overreden
zij hebben overreden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik overreed
jij overreed
hij overreed
wij overreden
jullie overreden
zij overreden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had overreden
jij had overreden
hij had overreden
wij hadden overreden
jullie hadden overreden
zij hadden overreden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal overrijden
jij zult overrijden
hij zal overrijden
wij zullen overrijden
jullie zullen overrijden
zij zullen overrijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal overreden hebben
jij zult overreden hebben
hij zal overreden hebben
wij zullen overreden hebben
jullie zullen overreden hebben
zij zullen overreden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou overrijden
jij zou overrijden
hij zou overrijden
wij zouden overrijden
jullie zouden overrijden
zij zouden overrijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou overreden hebben
jij zou overreden hebben
hij zou overreden hebben
wij zouden overreden hebben
jullie zouden overreden hebben
zij zouden overreden hebben

Gebiedende wijs
overrijd

Aanvoegende wijs
overrijde

Voorbeelden

  1. Overrijd die dan ook maar.
    Then why don 't you just run it over too?
  2. Ik kan ze overrijden.
    I could run them over.
  3. Probeerde ik jou te overrijden?
    I tried to run you over?
  4. Ze proberen me te overrijden...
    They tried to run me...
  5. Je probeerde me te overrijden.
    You tried to run me over.
  6. Jullie overrijden het niet met een auto.
    You 're not running it over with a car.
  7. Jij hoopte dat ik je zou overrijden.
    You were hoping I would run you over.
  8. Je mag me altijd nog een keer overrijden.
    You can hit me with your car anytime.
  9. Ik zweer bij God, ik wil die mensen overrijden.
    I swear to God, I wanna run these people over.
  10. Blijf in de auto en probeer me niet te overrijden.
    Stay in the car and try not to run me over.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden