NL: overreiken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overgereikt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reik over jij reikt over hij reikt over wij reiken over jullie reiken over zij reiken over
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik overreik dat jij overreikt dat hij overreikt dat wij overreiken dat jullie overreiken dat zij overreiken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overgereikt jij hebt overgereikt hij heeft overgereikt wij hebben overgereikt jullie hebben overgereikt zij hebben overgereikt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reikte over jij reikte over hij reikte over wij reikten over jullie reikten over zij reikten over
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik overreikte dat jij overreikte dat hij overreikte dat wij overreikten dat jullie overreikten dat zij overreikten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overgereikt jij had overgereikt hij had overgereikt wij hadden overgereikt jullie hadden overgereikt zij hadden overgereikt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overreiken jij zult overreiken hij zal overreiken wij zullen overreiken jullie zullen overreiken zij zullen overreiken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overgereikt hebben jij zult overgereikt hebben hij zal overgereikt hebben wij zullen overgereikt hebben jullie zullen overgereikt hebben zij zullen overgereikt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overreiken jij zou overreiken hij zou overreiken wij zouden overreiken jullie zouden overreiken zij zouden overreiken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overgereikt hebben jij zou overgereikt hebben hij zou overgereikt hebben wij zouden overgereikt hebben jullie zouden overgereikt hebben zij zouden overgereikt hebben
|
| Gebiedende wijs |
reik over
|
| Aanvoegende wijs |
| overreike |