NL: overreden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overreed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overreed jij overreedt hij overreedt wij overreden jullie overreden zij overreden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overreed jij hebt overreed hij heeft overreed wij hebben overreed jullie hebben overreed zij hebben overreed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overreedde jij overreedde hij overreedde wij overreedden jullie overreedden zij overreedden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overreed jij had overreed hij had overreed wij hadden overreed jullie hadden overreed zij hadden overreed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overreden jij zult overreden hij zal overreden wij zullen overreden jullie zullen overreden zij zullen overreden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overreed hebben jij zult overreed hebben hij zal overreed hebben wij zullen overreed hebben jullie zullen overreed hebben zij zullen overreed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overreden jij zou overreden hij zou overreden wij zouden overreden jullie zouden overreden zij zouden overreden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overreed hebben jij zou overreed hebben hij zou overreed hebben wij zouden overreed hebben jullie zouden overreed hebben zij zouden overreed hebben
|
| Gebiedende wijs |
overreed
|
| Aanvoegende wijs |
| overrede |