Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: overplaatsen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
overgeplaatst

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik plaats over
jij plaatst over
hij plaatst over
wij plaatsen over
jullie plaatsen over
zij plaatsen over

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik overplaats
dat jij overplaatst
dat hij overplaatst
dat wij overplaatsen
dat jullie overplaatsen
dat zij overplaatsen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb overgeplaatst
jij hebt overgeplaatst
hij heeft overgeplaatst
wij hebben overgeplaatst
jullie hebben overgeplaatst
zij hebben overgeplaatst

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik plaatste over
jij plaatste over
hij plaatste over
wij plaatsten over
jullie plaatsten over
zij plaatsten over

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik overplaatste
dat jij overplaatste
dat hij overplaatste
dat wij overplaatsten
dat jullie overplaatsten
dat zij overplaatsten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had overgeplaatst
jij had overgeplaatst
hij had overgeplaatst
wij hadden overgeplaatst
jullie hadden overgeplaatst
zij hadden overgeplaatst

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal overplaatsen
jij zult overplaatsen
hij zal overplaatsen
wij zullen overplaatsen
jullie zullen overplaatsen
zij zullen overplaatsen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal overgeplaatst hebben
jij zult overgeplaatst hebben
hij zal overgeplaatst hebben
wij zullen overgeplaatst hebben
jullie zullen overgeplaatst hebben
zij zullen overgeplaatst hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou overplaatsen
jij zou overplaatsen
hij zou overplaatsen
wij zouden overplaatsen
jullie zouden overplaatsen
zij zouden overplaatsen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou overgeplaatst hebben
jij zou overgeplaatst hebben
hij zou overgeplaatst hebben
wij zouden overgeplaatst hebben
jullie zouden overgeplaatst hebben
zij zouden overgeplaatst hebben

Gebiedende wijs
plaats over

Aanvoegende wijs
overplaatse

Voorbeelden

  1. Er was genoeg plaats over.
    There was plenty of space left.
  2. Martie neemt jouw plaats over.
    Marti 'll take over your station.
  3. Ik neem haar plaats over.
    I 'm taking her place.
  4. Publicatie vindt plaats over twee maanden.
    Publication is two months away.
  5. De uitruil vindt plaats over tien minuten.
    The exchange goes down there in ten.
  6. Laat me overplaatsen.
    I want you to get me moved.
  7. Toen hij vorig jaar besloot met pensioen te gaan, nam ik zijn plaats over.
    And when he decided to retire last year, I took his place here.
  8. Ik kan je overplaatsen.
    I can transfer you elsewhere.
  9. We kunnen je overplaatsen.
    We can get you transferred out.
  10. Ik laat me overplaatsen.
    I 've put in for a transfer.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden