NL: overleggen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overlegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overleg jij overlegt hij overlegt wij overleggen jullie overleggen zij overleggen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overlegd jij hebt overlegd hij heeft overlegd wij hebben overlegd jullie hebben overlegd zij hebben overlegd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overlegde jij overlegde hij overlegde wij overlegden jullie overlegden zij overlegden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overlegd jij had overlegd hij had overlegd wij hadden overlegd jullie hadden overlegd zij hadden overlegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overleggen jij zult overleggen hij zal overleggen wij zullen overleggen jullie zullen overleggen zij zullen overleggen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overlegd hebben jij zult overlegd hebben hij zal overlegd hebben wij zullen overlegd hebben jullie zullen overlegd hebben zij zullen overlegd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overleggen jij zou overleggen hij zou overleggen wij zouden overleggen jullie zouden overleggen zij zouden overleggen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overlegd hebben jij zou overlegd hebben hij zou overlegd hebben wij zouden overlegd hebben jullie zouden overlegd hebben zij zouden overlegd hebben
|
| Gebiedende wijs |
overleg
|
| Aanvoegende wijs |
| overlegge |