NL: overkoepelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overkoepeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overkoepel jij overkoepelt hij overkoepelt wij overkoepelen jullie overkoepelen zij overkoepelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overkoepeld jij hebt overkoepeld hij heeft overkoepeld wij hebben overkoepeld jullie hebben overkoepeld zij hebben overkoepeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overkoepelde jij overkoepelde hij overkoepelde wij overkoepelden jullie overkoepelden zij overkoepelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overkoepeld jij had overkoepeld hij had overkoepeld wij hadden overkoepeld jullie hadden overkoepeld zij hadden overkoepeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overkoepelen jij zult overkoepelen hij zal overkoepelen wij zullen overkoepelen jullie zullen overkoepelen zij zullen overkoepelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overkoepeld hebben jij zult overkoepeld hebben hij zal overkoepeld hebben wij zullen overkoepeld hebben jullie zullen overkoepeld hebben zij zullen overkoepeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overkoepelen jij zou overkoepelen hij zou overkoepelen wij zouden overkoepelen jullie zouden overkoepelen zij zouden overkoepelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overkoepeld hebben jij zou overkoepeld hebben hij zou overkoepeld hebben wij zouden overkoepeld hebben jullie zouden overkoepeld hebben zij zouden overkoepeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
overkoepel
|
| Aanvoegende wijs |
| overkoepele |