NL: overhaasten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
overhaast
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overhaast jij overhaast hij overhaast wij overhaasten jullie overhaasten zij overhaasten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overhaast jij hebt overhaast hij heeft overhaast wij hebben overhaast jullie hebben overhaast zij hebben overhaast
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overhaastte jij overhaastte hij overhaastte wij overhaastten jullie overhaastten zij overhaastten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overhaast jij had overhaast hij had overhaast wij hadden overhaast jullie hadden overhaast zij hadden overhaast
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overhaasten jij zult overhaasten hij zal overhaasten wij zullen overhaasten jullie zullen overhaasten zij zullen overhaasten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overhaast hebben jij zult overhaast hebben hij zal overhaast hebben wij zullen overhaast hebben jullie zullen overhaast hebben zij zullen overhaast hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overhaasten jij zou overhaasten hij zou overhaasten wij zouden overhaasten jullie zouden overhaasten zij zouden overhaasten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overhaast hebben jij zou overhaast hebben hij zou overhaast hebben wij zouden overhaast hebben jullie zouden overhaast hebben zij zouden overhaast hebben
|
Gebiedende wijs |
overhaast
|
Aanvoegende wijs |
overhaaste |