Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: overgooien

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
overgegooid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik gooi over
jij gooit over
hij gooit over
wij gooien over
jullie gooien over
zij gooien over

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik overgooi
dat jij overgooit
dat hij overgooit
dat wij overgooien
dat jullie overgooien
dat zij overgooien

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb overgegooid
jij hebt overgegooid
hij heeft overgegooid
wij hebben overgegooid
jullie hebben overgegooid
zij hebben overgegooid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gooide over
jij gooide over
hij gooide over
wij gooiden over
jullie gooiden over
zij gooiden over

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik overgooide
dat jij overgooide
dat hij overgooide
dat wij overgooiden
dat jullie overgooiden
dat zij overgooiden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had overgegooid
jij had overgegooid
hij had overgegooid
wij hadden overgegooid
jullie hadden overgegooid
zij hadden overgegooid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal overgooien
jij zult overgooien
hij zal overgooien
wij zullen overgooien
jullie zullen overgooien
zij zullen overgooien

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal overgegooid hebben
jij zult overgegooid hebben
hij zal overgegooid hebben
wij zullen overgegooid hebben
jullie zullen overgegooid hebben
zij zullen overgegooid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou overgooien
jij zou overgooien
hij zou overgooien
wij zouden overgooien
jullie zouden overgooien
zij zouden overgooien

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou overgegooid hebben
jij zou overgegooid hebben
hij zou overgegooid hebben
wij zouden overgegooid hebben
jullie zouden overgegooid hebben
zij zouden overgegooid hebben

Gebiedende wijs
gooi over

Aanvoegende wijs
overgooie

Voorbeelden

  1. Wil je overgooien?
    Want to play ball?
  2. Wil je overgooien?
    Do you wanna play catch?
  3. Wil je wat overgooien?
    You wanna have a catch?
  4. Papa, wil je met overgooien?
    Daddy, want to come throw with me?
  5. Moeten we die overgooien, of zo?
    What, like a hot-potato situation?
  6. Waar je mee aan' t overgooien bent.
    That one you were playing catch with.
  7. Doe je niet aan overgooien met je vader?
    Don 't you throw around a ball with your dad?
  8. Hé, Larry, laten we de bal gaan overgooien.
    Hey, Larry, let 's go play some catch.
  9. Weet iemand in dit team hoe ze moeten overgooien?
    Does anybody on this team know how to pass?
  10. Hij kan nooit met zijn vader overgooien in de achtertuin.
    He 's never gonna be able to play ball in the backyard with his old man.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden