NL: overdonderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
overdonderd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik overdonder jij overdondert hij overdondert wij overdonderen jullie overdonderen zij overdonderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb overdonderd jij hebt overdonderd hij heeft overdonderd wij hebben overdonderd jullie hebben overdonderd zij hebben overdonderd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik overdonderde jij overdonderde hij overdonderde wij overdonderden jullie overdonderden zij overdonderden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had overdonderd jij had overdonderd hij had overdonderd wij hadden overdonderd jullie hadden overdonderd zij hadden overdonderd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal overdonderen jij zult overdonderen hij zal overdonderen wij zullen overdonderen jullie zullen overdonderen zij zullen overdonderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal overdonderd hebben jij zult overdonderd hebben hij zal overdonderd hebben wij zullen overdonderd hebben jullie zullen overdonderd hebben zij zullen overdonderd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou overdonderen jij zou overdonderen hij zou overdonderen wij zouden overdonderen jullie zouden overdonderen zij zouden overdonderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou overdonderd hebben jij zou overdonderd hebben hij zou overdonderd hebben wij zouden overdonderd hebben jullie zouden overdonderd hebben zij zouden overdonderd hebben
|
| Gebiedende wijs |
overdonder
|
| Aanvoegende wijs |
| overdondere |