NL: outilleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geoutilleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik outilleer jij outilleert hij outilleert wij outilleren jullie outilleren zij outilleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geoutilleerd jij hebt geoutilleerd hij heeft geoutilleerd wij hebben geoutilleerd jullie hebben geoutilleerd zij hebben geoutilleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik outilleerde jij outilleerde hij outilleerde wij outilleerden jullie outilleerden zij outilleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geoutilleerd jij had geoutilleerd hij had geoutilleerd wij hadden geoutilleerd jullie hadden geoutilleerd zij hadden geoutilleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal outilleren jij zult outilleren hij zal outilleren wij zullen outilleren jullie zullen outilleren zij zullen outilleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geoutilleerd hebben jij zult geoutilleerd hebben hij zal geoutilleerd hebben wij zullen geoutilleerd hebben jullie zullen geoutilleerd hebben zij zullen geoutilleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou outilleren jij zou outilleren hij zou outilleren wij zouden outilleren jullie zouden outilleren zij zouden outilleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geoutilleerd hebben jij zou geoutilleerd hebben hij zou geoutilleerd hebben wij zouden geoutilleerd hebben jullie zouden geoutilleerd hebben zij zouden geoutilleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
outilleer
|
| Aanvoegende wijs |
| outillere |