NL: oscilleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geoscilleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik oscilleer jij oscilleert hij oscilleert wij oscilleren jullie oscilleren zij oscilleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geoscilleerd jij hebt geoscilleerd hij heeft geoscilleerd wij hebben geoscilleerd jullie hebben geoscilleerd zij hebben geoscilleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik oscilleerde jij oscilleerde hij oscilleerde wij oscilleerden jullie oscilleerden zij oscilleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geoscilleerd jij had geoscilleerd hij had geoscilleerd wij hadden geoscilleerd jullie hadden geoscilleerd zij hadden geoscilleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal oscilleren jij zult oscilleren hij zal oscilleren wij zullen oscilleren jullie zullen oscilleren zij zullen oscilleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geoscilleerd hebben jij zult geoscilleerd hebben hij zal geoscilleerd hebben wij zullen geoscilleerd hebben jullie zullen geoscilleerd hebben zij zullen geoscilleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou oscilleren jij zou oscilleren hij zou oscilleren wij zouden oscilleren jullie zouden oscilleren zij zouden oscilleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geoscilleerd hebben jij zou geoscilleerd hebben hij zou geoscilleerd hebben wij zouden geoscilleerd hebben jullie zouden geoscilleerd hebben zij zouden geoscilleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
oscilleer
|
| Aanvoegende wijs |
| oscillere |