NL: opzwellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgezwollen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zwel op jij zwelt op hij zwelt op wij zwellen op jullie zwellen op zij zwellen op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opzwel dat jij opzwelt dat hij opzwelt dat wij opzwellen dat jullie opzwellen dat zij opzwellen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben opgezwollen jij bent opgezwollen hij is opgezwollen wij zijn opgezwollen jullie zijn opgezwollen zij zijn opgezwollen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zwol op jij zwol op hij zwol op wij zwollen op jullie zwollen op zij zwollen op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opzwol dat jij opzwol dat hij opzwol dat wij opzwollen dat jullie opzwollen dat zij opzwollen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was opgezwollen jij was opgezwollen hij was opgezwollen wij waren opgezwollen jullie waren opgezwollen zij waren opgezwollen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opzwellen jij zult opzwellen hij zal opzwellen wij zullen opzwellen jullie zullen opzwellen zij zullen opzwellen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgezwollen zijn jij zult opgezwollen zijn hij zal opgezwollen zijn wij zullen opgezwollen zijn jullie zullen opgezwollen zijn zij zullen opgezwollen zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opzwellen jij zou opzwellen hij zou opzwellen wij zouden opzwellen jullie zouden opzwellen zij zouden opzwellen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgezwollen zijn jij zou opgezwollen zijn hij zou opgezwollen zijn wij zouden opgezwollen zijn jullie zouden opgezwollen zijn zij zouden opgezwollen zijn
|
Gebiedende wijs |
zwel op
|
Aanvoegende wijs |
opzwelle |