Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opzouten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgezouten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zout op
jij zout op
hij zout op
wij zouten op
jullie zouten op
zij zouten op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opzout
dat jij opzout
dat hij opzout
dat wij opzouten
dat jullie opzouten
dat zij opzouten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgezouten
jij hebt opgezouten
hij heeft opgezouten
wij hebben opgezouten
jullie hebben opgezouten
zij hebben opgezouten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zoutte op
jij zoutte op
hij zoutte op
wij zoutten op
jullie zoutten op
zij zoutten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opzoutte
dat jij opzoutte
dat hij opzoutte
dat wij opzoutten
dat jullie opzoutten
dat zij opzoutten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgezouten
jij had opgezouten
hij had opgezouten
wij hadden opgezouten
jullie hadden opgezouten
zij hadden opgezouten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opzouten
jij zult opzouten
hij zal opzouten
wij zullen opzouten
jullie zullen opzouten
zij zullen opzouten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgezouten hebben
jij zult opgezouten hebben
hij zal opgezouten hebben
wij zullen opgezouten hebben
jullie zullen opgezouten hebben
zij zullen opgezouten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opzouten
jij zou opzouten
hij zou opzouten
wij zouden opzouten
jullie zouden opzouten
zij zouden opzouten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgezouten hebben
jij zou opgezouten hebben
hij zou opgezouten hebben
wij zouden opgezouten hebben
jullie zouden opgezouten hebben
zij zouden opgezouten hebben

Gebiedende wijs
zout op

Aanvoegende wijs
opzoute

Voorbeelden

  1. Zo zout op, jij eikel!
    So fup off, you grasshole!
  2. Deed het zout op Nassars bord.
    Put the salt in Nassar 's plate.
  3. Ik moet er zout op doen.
    I should put salt on that.
  4. Waarom staat er geen zout op tafel?
    Why is there no salt on this table?
  5. Er moet wel nog wat zout op.
    It might need a little salt.
  6. De geur van zout op haar huid.
    The scent of salt on her skin.
  7. Ach, als er genoeg zout op zit.
    Well, if it had enough salt on it.
  8. Deed hij buitensporig veel zout op zijn eten?
    Did he use excessive amounts of table salt during his meal?
  9. Zit stil. Laten we er zout op doen.
    Hold on a sec, let 's pour some salt on it.
  10. Zout op! We komen hier ieder fuppin' zondag.
    Fup off! We come here every fuppin' Sunday.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden