Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opzitten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgezeten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zit op
jij zit op
hij zit op
wij zitten op
jullie zitten op
zij zitten op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opzit
dat jij opzit
dat hij opzit
dat wij opzitten
dat jullie opzitten
dat zij opzitten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgezeten
jij hebt opgezeten
hij heeft opgezeten
wij hebben opgezeten
jullie hebben opgezeten
zij hebben opgezeten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zat op
jij zat op
hij zat op
wij zaten op
jullie zaten op
zij zaten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opzat
dat jij opzat
dat hij opzat
dat wij opzaten
dat jullie opzaten
dat zij opzaten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgezeten
jij had opgezeten
hij had opgezeten
wij hadden opgezeten
jullie hadden opgezeten
zij hadden opgezeten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opzitten
jij zult opzitten
hij zal opzitten
wij zullen opzitten
jullie zullen opzitten
zij zullen opzitten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgezeten hebben
jij zult opgezeten hebben
hij zal opgezeten hebben
wij zullen opgezeten hebben
jullie zullen opgezeten hebben
zij zullen opgezeten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opzitten
jij zou opzitten
hij zou opzitten
wij zouden opzitten
jullie zouden opzitten
zij zouden opzitten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgezeten hebben
jij zou opgezeten hebben
hij zou opgezeten hebben
wij zouden opgezeten hebben
jullie zouden opgezeten hebben
zij zouden opgezeten hebben

Gebiedende wijs
zit op

Aanvoegende wijs
opzitte

Voorbeelden

  1. Achterdeur zit op slot.
    Back door 's dead-bolted.
  2. Ik zit op kantoor.
    I 'm in the office.
  3. Hartslag zit op 65.
    Heart rate 's up to 65.
  4. Jij zit op publikaties.
    You 're on disclosures.
  5. Jij zit op school
    You 're in school
  6. Blair zit op Columbia.
    You got Blair into Columbia.
  7. Ik zit op Nathaniel.
    I sit on Nathaniel.
  8. James zit op Georgetown.
    James goes to Georgetown.
  9. Kevin zit op Grindr.
    Kevin 's on Grindr.
  10. Joey zit op Worthington.
    Joey goes to Worthington.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden