Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opzadelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgezadeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zadel op
jij zadelt op
hij zadelt op
wij zadelen op
jullie zadelen op
zij zadelen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opzadel
dat jij opzadelt
dat hij opzadelt
dat wij opzadelen
dat jullie opzadelen
dat zij opzadelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgezadeld
jij hebt opgezadeld
hij heeft opgezadeld
wij hebben opgezadeld
jullie hebben opgezadeld
zij hebben opgezadeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zadelde op
jij zadelde op
hij zadelde op
wij zadelden op
jullie zadelden op
zij zadelden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opzadelde
dat jij opzadelde
dat hij opzadelde
dat wij opzadelden
dat jullie opzadelden
dat zij opzadelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgezadeld
jij had opgezadeld
hij had opgezadeld
wij hadden opgezadeld
jullie hadden opgezadeld
zij hadden opgezadeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opzadelen
jij zult opzadelen
hij zal opzadelen
wij zullen opzadelen
jullie zullen opzadelen
zij zullen opzadelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgezadeld hebben
jij zult opgezadeld hebben
hij zal opgezadeld hebben
wij zullen opgezadeld hebben
jullie zullen opgezadeld hebben
zij zullen opgezadeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opzadelen
jij zou opzadelen
hij zou opzadelen
wij zouden opzadelen
jullie zouden opzadelen
zij zouden opzadelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgezadeld hebben
jij zou opgezadeld hebben
hij zou opgezadeld hebben
wij zouden opgezadeld hebben
jullie zouden opgezadeld hebben
zij zouden opgezadeld hebben

Gebiedende wijs
zadel op

Aanvoegende wijs
opzadele

Voorbeelden

  1. Claudia... zonder zadel op dat ongetemde paard.
    Claudia bareback on this wild horse.
  2. Er zit een zadel op m' n rug.
    There 's a saddle on my back.
  3. Oké, dan zet ik een zadel op hem. Deal?
    All right, so I got a saddle on him, big deal.
  4. Het was een oude man met een zadel op.
    It was this old fellow with a saddle on him.
  5. Ik durf wedden dat er een paar dagen geleden nog een zadel op lag.
    Bet a couple of days ago it had a saddle on it.
  6. Opzadelen, Larita.
    Mount up, Larita.
  7. Oké jongens, opzadelen.
    Okay guys, saddle.
  8. Ik ga wat paarden opzadelen.
    I 'll go saddle a couple horses.
  9. Zoe, wil je Raven opzadelen?
    Zoe, will you tack up Raven?
  10. Zal ik de mannen laten opzadelen?
    Shall I have the men saddle up?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden