Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opwerken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgewerkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik werk op
jij werkt op
hij werkt op
wij werken op
jullie werken op
zij werken op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opwerk
dat jij opwerkt
dat hij opwerkt
dat wij opwerken
dat jullie opwerken
dat zij opwerken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgewerkt
jij hebt opgewerkt
hij heeft opgewerkt
wij hebben opgewerkt
jullie hebben opgewerkt
zij hebben opgewerkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik werkte op
jij werkte op
hij werkte op
wij werkten op
jullie werkten op
zij werkten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opwerkte
dat jij opwerkte
dat hij opwerkte
dat wij opwerkten
dat jullie opwerkten
dat zij opwerkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgewerkt
jij had opgewerkt
hij had opgewerkt
wij hadden opgewerkt
jullie hadden opgewerkt
zij hadden opgewerkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opwerken
jij zult opwerken
hij zal opwerken
wij zullen opwerken
jullie zullen opwerken
zij zullen opwerken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgewerkt hebben
jij zult opgewerkt hebben
hij zal opgewerkt hebben
wij zullen opgewerkt hebben
jullie zullen opgewerkt hebben
zij zullen opgewerkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opwerken
jij zou opwerken
hij zou opwerken
wij zouden opwerken
jullie zouden opwerken
zij zouden opwerken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgewerkt hebben
jij zou opgewerkt hebben
hij zou opgewerkt hebben
wij zouden opgewerkt hebben
jullie zouden opgewerkt hebben
zij zouden opgewerkt hebben

Gebiedende wijs
werk op

Aanvoegende wijs
opwerke

Voorbeelden

  1. Ik werk op adrenaline.
    Running on adrenaline.
  2. Ik werk op woensdag.
    I 'm working Wednesday.
  3. Ik werk op straat.
    I work the streets.
  4. Ik werk op afstand.
    I 'm working remotely.
  5. Ik werk op een klantenservice.
    I 'm in customer service.
  6. Ik werk op het hoofdkwartier.
    I work at headquarters.
  7. Ik werk op de universiteit.
    I work at a university.
  8. Goed werk, op het Borgschip.
    Yes. You did a good job on the Borg ship.
  9. Aan het werk op kantoor.
    Working at the office.
  10. Ik werk op het gemeentehuis.
    I work at City Hall.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden