NL: opwachten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgewacht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wacht op jij wacht op hij wacht op wij wachten op jullie wachten op zij wachten op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opwacht dat jij opwacht dat hij opwacht dat wij opwachten dat jullie opwachten dat zij opwachten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgewacht jij hebt opgewacht hij heeft opgewacht wij hebben opgewacht jullie hebben opgewacht zij hebben opgewacht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wachtte op jij wachtte op hij wachtte op wij wachtten op jullie wachtten op zij wachtten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opwachtte dat jij opwachtte dat hij opwachtte dat wij opwachtten dat jullie opwachtten dat zij opwachtten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgewacht jij had opgewacht hij had opgewacht wij hadden opgewacht jullie hadden opgewacht zij hadden opgewacht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opwachten jij zult opwachten hij zal opwachten wij zullen opwachten jullie zullen opwachten zij zullen opwachten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgewacht hebben jij zult opgewacht hebben hij zal opgewacht hebben wij zullen opgewacht hebben jullie zullen opgewacht hebben zij zullen opgewacht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opwachten jij zou opwachten hij zou opwachten wij zouden opwachten jullie zouden opwachten zij zouden opwachten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgewacht hebben jij zou opgewacht hebben hij zou opgewacht hebben wij zouden opgewacht hebben jullie zouden opgewacht hebben zij zouden opgewacht hebben
|
Gebiedende wijs |
wacht op
|
Aanvoegende wijs |
opwachte |