Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opvullen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgevuld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vul op
jij vult op
hij vult op
wij vullen op
jullie vullen op
zij vullen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvul
dat jij opvult
dat hij opvult
dat wij opvullen
dat jullie opvullen
dat zij opvullen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgevuld
jij hebt opgevuld
hij heeft opgevuld
wij hebben opgevuld
jullie hebben opgevuld
zij hebben opgevuld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vulde op
jij vulde op
hij vulde op
wij vulden op
jullie vulden op
zij vulden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvulde
dat jij opvulde
dat hij opvulde
dat wij opvulden
dat jullie opvulden
dat zij opvulden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgevuld
jij had opgevuld
hij had opgevuld
wij hadden opgevuld
jullie hadden opgevuld
zij hadden opgevuld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opvullen
jij zult opvullen
hij zal opvullen
wij zullen opvullen
jullie zullen opvullen
zij zullen opvullen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgevuld hebben
jij zult opgevuld hebben
hij zal opgevuld hebben
wij zullen opgevuld hebben
jullie zullen opgevuld hebben
zij zullen opgevuld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opvullen
jij zou opvullen
hij zou opvullen
wij zouden opvullen
jullie zouden opvullen
zij zouden opvullen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgevuld hebben
jij zou opgevuld hebben
hij zou opgevuld hebben
wij zouden opgevuld hebben
jullie zouden opgevuld hebben
zij zouden opgevuld hebben

Gebiedende wijs
vul op

Aanvoegende wijs
opvulle

Voorbeelden

  1. voegen opvullen met specie
    joint (to)
  2. Gaan we hem opvullen?
    Are we gonna stuff him?
  3. We moeten het opvullen.
    We gotta fill it up.
  4. Mark, je moet het opvullen.
    Mark, you gotta fill.
  5. Je kan de gaten opvullen.
    You can fill in the blanks.
  6. Ga maar andere barsten opvullen.
    Go fill some other cracks.
  7. Ik kan die leegte nooit opvullen.
    And I can never fill his shoes.
  8. Maar je moet de machine opvullen.
    But you have to refill the machine.
  9. Ik wil het gat opvullen, ok?
    I wanna fill the gap, ok?
  10. Ik moet drie minuten spreektijd opvullen.
    I have to do a three-minute talk.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden