Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opvorderen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgevorderd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vorder op
jij vordert op
hij vordert op
wij vorderen op
jullie vorderen op
zij vorderen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvorder
dat jij opvordert
dat hij opvordert
dat wij opvorderen
dat jullie opvorderen
dat zij opvorderen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgevorderd
jij hebt opgevorderd
hij heeft opgevorderd
wij hebben opgevorderd
jullie hebben opgevorderd
zij hebben opgevorderd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vorderde op
jij vorderde op
hij vorderde op
wij vorderden op
jullie vorderden op
zij vorderden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvorderde
dat jij opvorderde
dat hij opvorderde
dat wij opvorderden
dat jullie opvorderden
dat zij opvorderden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgevorderd
jij had opgevorderd
hij had opgevorderd
wij hadden opgevorderd
jullie hadden opgevorderd
zij hadden opgevorderd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opvorderen
jij zult opvorderen
hij zal opvorderen
wij zullen opvorderen
jullie zullen opvorderen
zij zullen opvorderen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgevorderd hebben
jij zult opgevorderd hebben
hij zal opgevorderd hebben
wij zullen opgevorderd hebben
jullie zullen opgevorderd hebben
zij zullen opgevorderd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opvorderen
jij zou opvorderen
hij zou opvorderen
wij zouden opvorderen
jullie zouden opvorderen
zij zouden opvorderen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgevorderd hebben
jij zou opgevorderd hebben
hij zou opgevorderd hebben
wij zouden opgevorderd hebben
jullie zouden opgevorderd hebben
zij zouden opgevorderd hebben

Gebiedende wijs
vorder op

Aanvoegende wijs
opvordere

Voorbeelden

  1. De rechtbank kan ze opvorderen.
    The court can subpoena them.
  2. Ik zal niet toestaan dat jullie droids mijn missie opvorderen.
    I will not let you droids commandeer my mission.
  3. We opvorderen deze ballon in de naam van de wet!
    We commandeer this balloon in the name of the law!
  4. Maar voel je vrij om opvorderen een van de voertuigen Hand.
    But feel free to commandeer one of Hand 's vehicles.
  5. Een vrouw voelde zich bedreigd toen hij haar auto kwam opvorderen?
    A woman felt endangered while he was repoing her car?
  6. Ik hoop dat het niet om een ​ ​ lading auto' s opvorderen.
    I hope it 's not to commandeer a shipment of cars.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden