NL: opvoeden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgevoed
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik voed op jij voedt op hij voedt op wij voeden op jullie voeden op zij voeden op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opvoed dat jij opvoedt dat hij opvoedt dat wij opvoeden dat jullie opvoeden dat zij opvoeden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgevoed jij hebt opgevoed hij heeft opgevoed wij hebben opgevoed jullie hebben opgevoed zij hebben opgevoed
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik voedde op jij voedde op hij voedde op wij voedden op jullie voedden op zij voedden op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opvoedde dat jij opvoedde dat hij opvoedde dat wij opvoedden dat jullie opvoedden dat zij opvoedden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgevoed jij had opgevoed hij had opgevoed wij hadden opgevoed jullie hadden opgevoed zij hadden opgevoed
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opvoeden jij zult opvoeden hij zal opvoeden wij zullen opvoeden jullie zullen opvoeden zij zullen opvoeden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgevoed hebben jij zult opgevoed hebben hij zal opgevoed hebben wij zullen opgevoed hebben jullie zullen opgevoed hebben zij zullen opgevoed hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opvoeden jij zou opvoeden hij zou opvoeden wij zouden opvoeden jullie zouden opvoeden zij zouden opvoeden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgevoed hebben jij zou opgevoed hebben hij zou opgevoed hebben wij zouden opgevoed hebben jullie zouden opgevoed hebben zij zouden opgevoed hebben
|
Gebiedende wijs |
voed op
|
Aanvoegende wijs |
opvoede |