Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opvliegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vlieg op
jij vliegt op
hij vliegt op
wij vliegen op
jullie vliegen op
zij vliegen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvlieg
dat jij opvliegt
dat hij opvliegt
dat wij opvliegen
dat jullie opvliegen
dat zij opvliegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgevlogen
jij hebt opgevlogen
hij heeft opgevlogen
wij hebben opgevlogen
jullie hebben opgevlogen
zij hebben opgevlogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vloog op
jij vloog op
hij vloog op
wij vlogen op
jullie vlogen op
zij vlogen op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvloog
dat jij opvloog
dat hij opvloog
dat wij opvlogen
dat jullie opvlogen
dat zij opvlogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgevlogen
jij had opgevlogen
hij had opgevlogen
wij hadden opgevlogen
jullie hadden opgevlogen
zij hadden opgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opvliegen
jij zult opvliegen
hij zal opvliegen
wij zullen opvliegen
jullie zullen opvliegen
zij zullen opvliegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgevlogen hebben
jij zult opgevlogen hebben
hij zal opgevlogen hebben
wij zullen opgevlogen hebben
jullie zullen opgevlogen hebben
zij zullen opgevlogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opvliegen
jij zou opvliegen
hij zou opvliegen
wij zouden opvliegen
jullie zouden opvliegen
zij zouden opvliegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgevlogen hebben
jij zou opgevlogen hebben
hij zou opgevlogen hebben
wij zouden opgevlogen hebben
jullie zouden opgevlogen hebben
zij zouden opgevlogen hebben

Gebiedende wijs
vlieg op

Aanvoegende wijs
opvliege

Voorbeelden

  1. Vlieg op, Sinclair.
    Float you, Sinclair.
  2. Wegwezen, vlieg op!
    Am-scray, ird-bay!
  3. Ik vlieg op gassen.
    I 'm running on vapors.
  4. Ik vlieg op eigen kracht.
    I 'm under my own power now.
  5. Je hebt een vlieg op je nek.
    You have a fly on your neck.
  6. Gevangene had' n vlieg op zijn gezicht.
    Detainee had a fly on his face.
  7. We hebben een vlieg op de lamp.
    We have a fly on the lamp.
  8. Er zat' n vlieg op je gezicht.
    There was a fly on your face.
  9. Ik ben onzichtbaar, een vlieg op de muur.
    I 'll be invisible. Fly on the wall.
  10. De verkeerde vlieg op dr Nielsen' s hengel.
    The wrong fly on Dr Nielsen 's fishing rod.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden