Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opvatten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgevat

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vat op
jij vat op
hij vat op
wij vatten op
jullie vatten op
zij vatten op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvat
dat jij opvat
dat hij opvat
dat wij opvatten
dat jullie opvatten
dat zij opvatten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgevat
jij hebt opgevat
hij heeft opgevat
wij hebben opgevat
jullie hebben opgevat
zij hebben opgevat

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vatte op
jij vatte op
hij vatte op
wij vatten op
jullie vatten op
zij vatten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opvatte
dat jij opvatte
dat hij opvatte
dat wij opvatten
dat jullie opvatten
dat zij opvatten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgevat
jij had opgevat
hij had opgevat
wij hadden opgevat
jullie hadden opgevat
zij hadden opgevat

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opvatten
jij zult opvatten
hij zal opvatten
wij zullen opvatten
jullie zullen opvatten
zij zullen opvatten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgevat hebben
jij zult opgevat hebben
hij zal opgevat hebben
wij zullen opgevat hebben
jullie zullen opgevat hebben
zij zullen opgevat hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opvatten
jij zou opvatten
hij zou opvatten
wij zouden opvatten
jullie zouden opvatten
zij zouden opvatten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgevat hebben
jij zou opgevat hebben
hij zou opgevat hebben
wij zouden opgevat hebben
jullie zouden opgevat hebben
zij zouden opgevat hebben

Gebiedende wijs
vat op

Aanvoegende wijs
opvatte

Voorbeelden

  1. Krijg vat op jezelf, man!
    Get a grip on yourself, man!
  2. Het krijgt wel vat op je.
    It does grow on one.
  3. Dat had geen vat op hem.
    Went right over his head.
  4. Ik krijg er geen vat op.
    I just can 't grab onto him.
  5. Dus, krijg je vat op hem?
    So, you get ahold of him?
  6. Ik krijg geen vat op hem.
    I can 't reach him.
  7. Om vat op ons te houden?
    Is that it? To keep a hold on us?
  8. Maar het had geen vat op mij.
    But it didn 't take with me.
  9. Maar de druk krijgt vat op je.
    But the pressure is starting to get to you.
  10. Ik kreeg geen vat op deze stad,
    I couldn 't understand this city.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden