NL: opvangen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgevangen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vang op jij vangt op hij vangt op wij vangen op jullie vangen op zij vangen op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opvang dat jij opvangt dat hij opvangt dat wij opvangen dat jullie opvangen dat zij opvangen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgevangen jij hebt opgevangen hij heeft opgevangen wij hebben opgevangen jullie hebben opgevangen zij hebben opgevangen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ving op jij ving op hij ving op wij vingen op jullie vingen op zij vingen op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opving dat jij opving dat hij opving dat wij opvingen dat jullie opvingen dat zij opvingen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgevangen jij had opgevangen hij had opgevangen wij hadden opgevangen jullie hadden opgevangen zij hadden opgevangen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opvangen jij zult opvangen hij zal opvangen wij zullen opvangen jullie zullen opvangen zij zullen opvangen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgevangen hebben jij zult opgevangen hebben hij zal opgevangen hebben wij zullen opgevangen hebben jullie zullen opgevangen hebben zij zullen opgevangen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opvangen jij zou opvangen hij zou opvangen wij zouden opvangen jullie zouden opvangen zij zouden opvangen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgevangen hebben jij zou opgevangen hebben hij zou opgevangen hebben wij zouden opgevangen hebben jullie zouden opgevangen hebben zij zouden opgevangen hebben
|
Gebiedende wijs |
vang op
|
Aanvoegende wijs |
opvange |