NL: opteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geopteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik opteer jij opteert hij opteert wij opteren jullie opteren zij opteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geopteerd jij hebt geopteerd hij heeft geopteerd wij hebben geopteerd jullie hebben geopteerd zij hebben geopteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik opteerde jij opteerde hij opteerde wij opteerden jullie opteerden zij opteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geopteerd jij had geopteerd hij had geopteerd wij hadden geopteerd jullie hadden geopteerd zij hadden geopteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opteren jij zult opteren hij zal opteren wij zullen opteren jullie zullen opteren zij zullen opteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geopteerd hebben jij zult geopteerd hebben hij zal geopteerd hebben wij zullen geopteerd hebben jullie zullen geopteerd hebben zij zullen geopteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opteren jij zou opteren hij zou opteren wij zouden opteren jullie zouden opteren zij zouden opteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geopteerd hebben jij zou geopteerd hebben hij zou geopteerd hebben wij zouden geopteerd hebben jullie zouden geopteerd hebben zij zouden geopteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
opteer
|
| Aanvoegende wijs |
| optere |