Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: optassen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgetast

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik tas op
jij tast op
hij tast op
wij tassen op
jullie tassen op
zij tassen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik optas
dat jij optast
dat hij optast
dat wij optassen
dat jullie optassen
dat zij optassen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgetast
jij hebt opgetast
hij heeft opgetast
wij hebben opgetast
jullie hebben opgetast
zij hebben opgetast

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik taste op
jij taste op
hij taste op
wij tasten op
jullie tasten op
zij tasten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik optaste
dat jij optaste
dat hij optaste
dat wij optasten
dat jullie optasten
dat zij optasten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgetast
jij had opgetast
hij had opgetast
wij hadden opgetast
jullie hadden opgetast
zij hadden opgetast

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal optassen
jij zult optassen
hij zal optassen
wij zullen optassen
jullie zullen optassen
zij zullen optassen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgetast hebben
jij zult opgetast hebben
hij zal opgetast hebben
wij zullen opgetast hebben
jullie zullen opgetast hebben
zij zullen opgetast hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou optassen
jij zou optassen
hij zou optassen
wij zouden optassen
jullie zouden optassen
zij zouden optassen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgetast hebben
jij zou opgetast hebben
hij zou opgetast hebben
wij zouden opgetast hebben
jullie zouden opgetast hebben
zij zouden opgetast hebben

Gebiedende wijs
tas op

Aanvoegende wijs
optasse

Voorbeelden

  1. Leg de tas op de grond.
    Put your bag on the ground.
  2. Leg je tas op de tafel.
    Put your bag on the table!
  3. Zet de tas op de grond.
    Put the bag on the floor.
  4. Zet de tas op de grond.
    Please put the bag on the ground.
  5. Alleen een tas op de bijrijdersstoel.
    Only thing I found was a duffel bag in the passenger seat.
  6. Er stond een tas op het bed.
    There was a holdall on a bed.
  7. Wat doet haar tas op de sloop?
    What does her purse on the demolition?
  8. Jij, leg je tas op de tafel.
    You, put your bag on the table now!
  9. Hij draagt een tas op zijn rug.
    He carries a bag on his back.
  10. Is dat uw tas op de tafel?
    Is that your bag on the table?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden