Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opstellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgesteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stel op
jij stelt op
hij stelt op
wij stellen op
jullie stellen op
zij stellen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opstel
dat jij opstelt
dat hij opstelt
dat wij opstellen
dat jullie opstellen
dat zij opstellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgesteld
jij hebt opgesteld
hij heeft opgesteld
wij hebben opgesteld
jullie hebben opgesteld
zij hebben opgesteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stelde op
jij stelde op
hij stelde op
wij stelden op
jullie stelden op
zij stelden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opstelde
dat jij opstelde
dat hij opstelde
dat wij opstelden
dat jullie opstelden
dat zij opstelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgesteld
jij had opgesteld
hij had opgesteld
wij hadden opgesteld
jullie hadden opgesteld
zij hadden opgesteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opstellen
jij zult opstellen
hij zal opstellen
wij zullen opstellen
jullie zullen opstellen
zij zullen opstellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgesteld hebben
jij zult opgesteld hebben
hij zal opgesteld hebben
wij zullen opgesteld hebben
jullie zullen opgesteld hebben
zij zullen opgesteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opstellen
jij zou opstellen
hij zou opstellen
wij zouden opstellen
jullie zouden opstellen
zij zouden opstellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgesteld hebben
jij zou opgesteld hebben
hij zou opgesteld hebben
wij zouden opgesteld hebben
jullie zouden opgesteld hebben
zij zouden opgesteld hebben

Gebiedende wijs
stel op

Aanvoegende wijs
opstelle

Voorbeelden

  1. Het stel op rij negen.
    The couple in row 9.
  2. Stel op scherp, Jed, maar niet schieten.
    Trail' em, Jed, but stay well back.
  3. Weet je van dat stel op' t vliegveld?
    Heard about that couple at the airport?
  4. Een stel op huwelijksreis nam een vissersboot vanmorgen.
    A couple of honeymooners took a fishing charter this morning.
  5. Waarom ze niet stel op sprong naar München kwam?
    Why didn 't she fly to Munich on 10 minutes' notice?
  6. Ik stel op prijs wat je voor Nathan hebt gedaan.
    I appreciate what you did for Nathan.
  7. Opstellen, jongens.
    Go line up, guys.
  8. Opstellen, meisjes.
    Line up in the chutes, girls.
  9. Mensen, opstellen.
    People, fall out.
  10. Verdediging, opstellen.
    Defense, get out there.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden