Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opsparen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgespaard

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spaar op
jij spaart op
hij spaart op
wij sparen op
jullie sparen op
zij sparen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opspaar
dat jij opspaart
dat hij opspaart
dat wij opsparen
dat jullie opsparen
dat zij opsparen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgespaard
jij hebt opgespaard
hij heeft opgespaard
wij hebben opgespaard
jullie hebben opgespaard
zij hebben opgespaard

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spaarde op
jij spaarde op
hij spaarde op
wij spaarden op
jullie spaarden op
zij spaarden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opspaarde
dat jij opspaarde
dat hij opspaarde
dat wij opspaarden
dat jullie opspaarden
dat zij opspaarden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgespaard
jij had opgespaard
hij had opgespaard
wij hadden opgespaard
jullie hadden opgespaard
zij hadden opgespaard

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opsparen
jij zult opsparen
hij zal opsparen
wij zullen opsparen
jullie zullen opsparen
zij zullen opsparen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgespaard hebben
jij zult opgespaard hebben
hij zal opgespaard hebben
wij zullen opgespaard hebben
jullie zullen opgespaard hebben
zij zullen opgespaard hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opsparen
jij zou opsparen
hij zou opsparen
wij zouden opsparen
jullie zouden opsparen
zij zouden opsparen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgespaard hebben
jij zou opgespaard hebben
hij zou opgespaard hebben
wij zouden opgespaard hebben
jullie zouden opgespaard hebben
zij zouden opgespaard hebben

Gebiedende wijs
spaar op

Aanvoegende wijs
opspare

Voorbeelden

  1. We zullen het opsparen, sir.
    We 'll hold the salt, sir.
  2. We moeten nog wat meer geld opsparen.
    We just gotta save some more money.
  3. We gaan alles opsparen wat ze over heeft.
    We gotta conserve everything she 's got left.
  4. Je kan ze niet opsparen, je geeft ze uit.
    You can 't hoard them, you gotta keep them moving.
  5. Dat moet je opsparen voor als je dood gaat.
    You should save it for when you die.
  6. Ik moet mijn gastvrouwschittering opsparen voor de echte gasten.
    I got to save my hostess sparkle for the real guests.
  7. Je kunt dan je drinkgeld opsparen, genoeg om terug naar huis te kunnen gaan.
    You can save up your tips, make enough money to get back home.
  8. Wat als je die drang in je zou opsparen en er als iets heiligs aan dacht?
    What if you saved that urge inside of you and thought of it as something sacred?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden