Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opslaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeslagen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sla op
jij slaat op
hij slaat op
wij slaan op
jullie slaan op
zij slaan op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opsla
dat jij opslaat
dat hij opslaat
dat wij opslaan
dat jullie opslaan
dat zij opslaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeslagen
jij hebt opgeslagen
hij heeft opgeslagen
wij hebben opgeslagen
jullie hebben opgeslagen
zij hebben opgeslagen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sloeg op
jij sloeg op
hij sloeg op
wij sloegen op
jullie sloegen op
zij sloegen op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opsloeg
dat jij opsloeg
dat hij opsloeg
dat wij opsloegen
dat jullie opsloegen
dat zij opsloegen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeslagen
jij had opgeslagen
hij had opgeslagen
wij hadden opgeslagen
jullie hadden opgeslagen
zij hadden opgeslagen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opslaan
jij zult opslaan
hij zal opslaan
wij zullen opslaan
jullie zullen opslaan
zij zullen opslaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeslagen hebben
jij zult opgeslagen hebben
hij zal opgeslagen hebben
wij zullen opgeslagen hebben
jullie zullen opgeslagen hebben
zij zullen opgeslagen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opslaan
jij zou opslaan
hij zou opslaan
wij zouden opslaan
jullie zouden opslaan
zij zouden opslaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeslagen hebben
jij zou opgeslagen hebben
hij zou opgeslagen hebben
wij zouden opgeslagen hebben
jullie zouden opgeslagen hebben
zij zouden opgeslagen hebben

Gebiedende wijs
sla op

Aanvoegende wijs
opsla

Voorbeelden

  1. Sla op de pilaar.
    Bring the pillar down!
  2. Sla op vanaf dit tijdstip.
    Save from this time index.
  3. Nee, ik sla op je neus.
    No, I turn on your nose.
  4. Kom op, sla op de deur.
    Come on, hit the door!
  5. Er zat sla op onze burgers gisteravond.
    We had lettuce on our burgers last night.
  6. Je hebt een lading sla op je af.
    You 've got a shipment of lettuce heading your way.
  7. Haal het eruit en sla op haar kont.
    Pull it out and dick whip her ass.
  8. Als beide tegen je zijn, sla op de tafel.
    If both are against you, bang on the table.
  9. Als de feiten tegen je zijn, sla op de wet.
    If the facts are against you, bang on the law.
  10. Als de wet tegen je is, sla op de feiten.
    If the law 's against you, bang on the facts.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden