Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opschorten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeschort

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schort op
jij schort op
hij schort op
wij schorten op
jullie schorten op
zij schorten op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opschort
dat jij opschort
dat hij opschort
dat wij opschorten
dat jullie opschorten
dat zij opschorten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeschort
jij hebt opgeschort
hij heeft opgeschort
wij hebben opgeschort
jullie hebben opgeschort
zij hebben opgeschort

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schortte op
jij schortte op
hij schortte op
wij schortten op
jullie schortten op
zij schortten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opschortte
dat jij opschortte
dat hij opschortte
dat wij opschortten
dat jullie opschortten
dat zij opschortten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeschort
jij had opgeschort
hij had opgeschort
wij hadden opgeschort
jullie hadden opgeschort
zij hadden opgeschort

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opschorten
jij zult opschorten
hij zal opschorten
wij zullen opschorten
jullie zullen opschorten
zij zullen opschorten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeschort hebben
jij zult opgeschort hebben
hij zal opgeschort hebben
wij zullen opgeschort hebben
jullie zullen opgeschort hebben
zij zullen opgeschort hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opschorten
jij zou opschorten
hij zou opschorten
wij zouden opschorten
jullie zouden opschorten
zij zouden opschorten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeschort hebben
jij zou opgeschort hebben
hij zou opgeschort hebben
wij zouden opgeschort hebben
jullie zouden opgeschort hebben
zij zouden opgeschort hebben

Gebiedende wijs
schort op

Aanvoegende wijs
opschorte

Voorbeelden

  1. Immigratie opschorten vanwaar?
    Suspend immigration from where?
  2. Willen ze de vergadering echt opschorten?
    They really want to postpone the conference?
  3. Ze kunnen niet zomaar het werk opschorten.
    They can 't just suspend work.
  4. Het gebeurd zelden dat we de handel opschorten.
    It 's pretty rare for us to suspend trading.
  5. Als ze erachter, ze konden opschorten mijn rijbewijs.
    If she found out, they could suspend my licence.
  6. Ik moet haar samenwerking met de politie voorlopig opschorten.
    I 'm gonna have to suspend her association with the department.
  7. U huist ons, voed ons, en ik zal de betaling opschorten.
    You house us, you feed us, and I will defer payment.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden