NL: opscherpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgescherpt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik scherp op jij scherpt op hij scherpt op wij scherpen op jullie scherpen op zij scherpen op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opscherp dat jij opscherpt dat hij opscherpt dat wij opscherpen dat jullie opscherpen dat zij opscherpen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgescherpt jij hebt opgescherpt hij heeft opgescherpt wij hebben opgescherpt jullie hebben opgescherpt zij hebben opgescherpt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik scherpte op jij scherpte op hij scherpte op wij scherpten op jullie scherpten op zij scherpten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opscherpte dat jij opscherpte dat hij opscherpte dat wij opscherpten dat jullie opscherpten dat zij opscherpten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgescherpt jij had opgescherpt hij had opgescherpt wij hadden opgescherpt jullie hadden opgescherpt zij hadden opgescherpt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opscherpen jij zult opscherpen hij zal opscherpen wij zullen opscherpen jullie zullen opscherpen zij zullen opscherpen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgescherpt hebben jij zult opgescherpt hebben hij zal opgescherpt hebben wij zullen opgescherpt hebben jullie zullen opgescherpt hebben zij zullen opgescherpt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opscherpen jij zou opscherpen hij zou opscherpen wij zouden opscherpen jullie zouden opscherpen zij zouden opscherpen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgescherpt hebben jij zou opgescherpt hebben hij zou opgescherpt hebben wij zouden opgescherpt hebben jullie zouden opgescherpt hebben zij zouden opgescherpt hebben
|
Gebiedende wijs |
scherp op
|
Aanvoegende wijs |
opscherpe |