NL: opscharrelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opgescharreld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik scharrel op jij scharrelt op hij scharrelt op wij scharrelen op jullie scharrelen op zij scharrelen op
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opscharrel dat jij opscharrelt dat hij opscharrelt dat wij opscharrelen dat jullie opscharrelen dat zij opscharrelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgescharreld jij hebt opgescharreld hij heeft opgescharreld wij hebben opgescharreld jullie hebben opgescharreld zij hebben opgescharreld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik scharrelde op jij scharrelde op hij scharrelde op wij scharrelden op jullie scharrelden op zij scharrelden op
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opscharrelde dat jij opscharrelde dat hij opscharrelde dat wij opscharrelden dat jullie opscharrelden dat zij opscharrelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgescharreld jij had opgescharreld hij had opgescharreld wij hadden opgescharreld jullie hadden opgescharreld zij hadden opgescharreld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opscharrelen jij zult opscharrelen hij zal opscharrelen wij zullen opscharrelen jullie zullen opscharrelen zij zullen opscharrelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgescharreld hebben jij zult opgescharreld hebben hij zal opgescharreld hebben wij zullen opgescharreld hebben jullie zullen opgescharreld hebben zij zullen opgescharreld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opscharrelen jij zou opscharrelen hij zou opscharrelen wij zouden opscharrelen jullie zouden opscharrelen zij zouden opscharrelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgescharreld hebben jij zou opgescharreld hebben hij zou opgescharreld hebben wij zouden opgescharreld hebben jullie zouden opgescharreld hebben zij zouden opgescharreld hebben
|
| Gebiedende wijs |
scharrel op
|
| Aanvoegende wijs |
| opscharrele |