Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: oprijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgereden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rijd op
jij rijdt op
hij rijdt op
wij rijden op
jullie rijden op
zij rijden op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oprijd
dat jij oprijdt
dat hij oprijdt
dat wij oprijden
dat jullie oprijden
dat zij oprijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgereden
jij hebt opgereden
hij heeft opgereden
wij hebben opgereden
jullie hebben opgereden
zij hebben opgereden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik reed op
jij reed op
hij reed op
wij reden op
jullie reden op
zij reden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opreed
dat jij opreed
dat hij opreed
dat wij opreden
dat jullie opreden
dat zij opreden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgereden
jij had opgereden
hij had opgereden
wij hadden opgereden
jullie hadden opgereden
zij hadden opgereden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal oprijden
jij zult oprijden
hij zal oprijden
wij zullen oprijden
jullie zullen oprijden
zij zullen oprijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgereden hebben
jij zult opgereden hebben
hij zal opgereden hebben
wij zullen opgereden hebben
jullie zullen opgereden hebben
zij zullen opgereden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou oprijden
jij zou oprijden
hij zou oprijden
wij zouden oprijden
jullie zouden oprijden
zij zouden oprijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgereden hebben
jij zou opgereden hebben
hij zou opgereden hebben
wij zouden opgereden hebben
jullie zouden opgereden hebben
zij zouden opgereden hebben

Gebiedende wijs
rijd op

Aanvoegende wijs
oprijde

Voorbeelden

  1. Ik rijd op Highway 50.
    I 'm going west on Highway 50.
  2. Ik rijd op een Vespa met vleugels.
    I 'm on a Vespa with wings.
  3. Het echte probleem is dat hij rijd op de noordelijke kant van de snelweg.
    The real problem is he 's driving on the northbound side of the highway.
  4. Laat me er nog oprijden.
    Just let me drive it on.
  5. Misschien moeten we... gewoon de oprit oprijden.
    Should we drive- - just pull into the driveway.
  6. Kan ik nu de Tien Mei Avenue oprijden?
    Car 1 now turning onto Tien Mei Avenue.
  7. Wacht even, er komt nog een auto de oprit oprijden.
    Hang on, there 's another car pulling in the drive.
  8. Ik heb niet gezegd dat je de brug moest oprijden.
    I didn 't tell you to get on the bridge.
  9. Het lijkt er op dat zij de 59th Street Bridge oprijden.
    It looks like they 're turning onto the 59th Street Bridge.
  10. Mijn drug is wrijven, het seksueel oprijden tegen niets vermoedenden burgers.
    My drug of choice... frottage, the sexual rubbing-up on unsuspecting citizens.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden