Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: oprakelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgerakeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rakel op
jij rakelt op
hij rakelt op
wij rakelen op
jullie rakelen op
zij rakelen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oprakel
dat jij oprakelt
dat hij oprakelt
dat wij oprakelen
dat jullie oprakelen
dat zij oprakelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgerakeld
jij hebt opgerakeld
hij heeft opgerakeld
wij hebben opgerakeld
jullie hebben opgerakeld
zij hebben opgerakeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rakelde op
jij rakelde op
hij rakelde op
wij rakelden op
jullie rakelden op
zij rakelden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oprakelde
dat jij oprakelde
dat hij oprakelde
dat wij oprakelden
dat jullie oprakelden
dat zij oprakelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgerakeld
jij had opgerakeld
hij had opgerakeld
wij hadden opgerakeld
jullie hadden opgerakeld
zij hadden opgerakeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal oprakelen
jij zult oprakelen
hij zal oprakelen
wij zullen oprakelen
jullie zullen oprakelen
zij zullen oprakelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgerakeld hebben
jij zult opgerakeld hebben
hij zal opgerakeld hebben
wij zullen opgerakeld hebben
jullie zullen opgerakeld hebben
zij zullen opgerakeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou oprakelen
jij zou oprakelen
hij zou oprakelen
wij zouden oprakelen
jullie zouden oprakelen
zij zouden oprakelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgerakeld hebben
jij zou opgerakeld hebben
hij zou opgerakeld hebben
wij zouden opgerakeld hebben
jullie zouden opgerakeld hebben
zij zouden opgerakeld hebben

Gebiedende wijs
rakel op

Aanvoegende wijs
oprakele

Voorbeelden

  1. Waarom oprakelen?
    Why kick up the dust?
  2. Haar verleden oprakelen.
    Dragging up her past!
  3. Het terug oprakelen.
    Bring it back up.
  4. Waarom alles weer oprakelen?
    Why drag it all out again?
  5. Waarom alles nu oprakelen?
    Why rake over it all now?
  6. Waarom zou je dat oprakelen?
    Why bring it up now?
  7. Willen ze dit weer oprakelen?
    They' re trying to stir this up again?
  8. Moest je dat weer oprakelen?
    Why did you mention it?
  9. Sorry, ik wilde niets oprakelen.
    Sorry, I didn 't mean to bring up anything.
  10. We kunnen dit beter niet oprakelen.
    Let 's not remind her of that.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden