Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opplakken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeplakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik plak op
jij plakt op
hij plakt op
wij plakken op
jullie plakken op
zij plakken op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opplak
dat jij opplakt
dat hij opplakt
dat wij opplakken
dat jullie opplakken
dat zij opplakken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeplakt
jij hebt opgeplakt
hij heeft opgeplakt
wij hebben opgeplakt
jullie hebben opgeplakt
zij hebben opgeplakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik plakte op
jij plakte op
hij plakte op
wij plakten op
jullie plakten op
zij plakten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opplakte
dat jij opplakte
dat hij opplakte
dat wij opplakten
dat jullie opplakten
dat zij opplakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeplakt
jij had opgeplakt
hij had opgeplakt
wij hadden opgeplakt
jullie hadden opgeplakt
zij hadden opgeplakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opplakken
jij zult opplakken
hij zal opplakken
wij zullen opplakken
jullie zullen opplakken
zij zullen opplakken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeplakt hebben
jij zult opgeplakt hebben
hij zal opgeplakt hebben
wij zullen opgeplakt hebben
jullie zullen opgeplakt hebben
zij zullen opgeplakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opplakken
jij zou opplakken
hij zou opplakken
wij zouden opplakken
jullie zouden opplakken
zij zouden opplakken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeplakt hebben
jij zou opgeplakt hebben
hij zou opgeplakt hebben
wij zouden opgeplakt hebben
jullie zouden opgeplakt hebben
zij zouden opgeplakt hebben

Gebiedende wijs
plak op

Aanvoegende wijs
opplakke

Voorbeelden

  1. Laat je geen labeltje opplakken!
    Don 't let him tag you!
  2. Je zou me dat etiket niet meer opplakken.
    I thought you 'd gotten over trying to label me.
  3. Ik wilde er helemaal niet de verkeerde etiketten opplakken.
    I didn 't mean to put on the wrong labels.
  4. Als mijn tour erop zit, gaan jij en ik die dingen door de hele stad opplakken.
    When my tour 's done, you and me 'll go plaster the town in those things.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden