Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opmeten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgemeten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik meet op
jij meet op
hij meet op
wij meten op
jullie meten op
zij meten op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opmeet
dat jij opmeet
dat hij opmeet
dat wij opmeten
dat jullie opmeten
dat zij opmeten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgemeten
jij hebt opgemeten
hij heeft opgemeten
wij hebben opgemeten
jullie hebben opgemeten
zij hebben opgemeten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik mat op
jij mat op
hij mat op
wij maten op
jullie maten op
zij maten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opmat
dat jij opmat
dat hij opmat
dat wij opmaten
dat jullie opmaten
dat zij opmaten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgemeten
jij had opgemeten
hij had opgemeten
wij hadden opgemeten
jullie hadden opgemeten
zij hadden opgemeten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opmeten
jij zult opmeten
hij zal opmeten
wij zullen opmeten
jullie zullen opmeten
zij zullen opmeten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgemeten hebben
jij zult opgemeten hebben
hij zal opgemeten hebben
wij zullen opgemeten hebben
jullie zullen opgemeten hebben
zij zullen opgemeten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opmeten
jij zou opmeten
hij zou opmeten
wij zouden opmeten
jullie zouden opmeten
zij zouden opmeten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgemeten hebben
jij zou opgemeten hebben
hij zou opgemeten hebben
wij zouden opgemeten hebben
jullie zouden opgemeten hebben
zij zouden opgemeten hebben

Gebiedende wijs
meet op

Aanvoegende wijs
opmete

Voorbeelden

  1. Zwaartekracht opmeten?
    How to measure gravity?
  2. Je wilde me opmeten.
    You were trying to measure me.
  3. We moeten hem opmeten.
    We need to measure it.
  4. Zullen we uw kostuum opmeten?
    Now do you mind if we do the fitting?
  5. We kunnen me vannacht opmeten.
    We can measure me tonight.
  6. Ik ga ze niet opmeten.
    I am not going to measure my boobs.
  7. Laten we de afstand opmeten.
    Let 's measure the distance.
  8. Uw vader opmeten voor' n smoking.
    Measuring your father for his tuxedo.
  9. Ik ga jouw bloeddruk opmeten, goed?
    I 'm just going to take your blood pressure, alright?
  10. Ik zal uw pols even opmeten.
    Let me measure your wrists.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden