NL: opmeten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgemeten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik meet op jij meet op hij meet op wij meten op jullie meten op zij meten op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opmeet dat jij opmeet dat hij opmeet dat wij opmeten dat jullie opmeten dat zij opmeten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgemeten jij hebt opgemeten hij heeft opgemeten wij hebben opgemeten jullie hebben opgemeten zij hebben opgemeten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik mat op jij mat op hij mat op wij maten op jullie maten op zij maten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opmat dat jij opmat dat hij opmat dat wij opmaten dat jullie opmaten dat zij opmaten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgemeten jij had opgemeten hij had opgemeten wij hadden opgemeten jullie hadden opgemeten zij hadden opgemeten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opmeten jij zult opmeten hij zal opmeten wij zullen opmeten jullie zullen opmeten zij zullen opmeten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgemeten hebben jij zult opgemeten hebben hij zal opgemeten hebben wij zullen opgemeten hebben jullie zullen opgemeten hebben zij zullen opgemeten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opmeten jij zou opmeten hij zou opmeten wij zouden opmeten jullie zouden opmeten zij zouden opmeten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgemeten hebben jij zou opgemeten hebben hij zou opgemeten hebben wij zouden opgemeten hebben jullie zouden opgemeten hebben zij zouden opgemeten hebben
|
Gebiedende wijs |
meet op
|
Aanvoegende wijs |
opmete |