NL: oplichten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgelicht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik licht op jij licht op hij licht op wij lichten op jullie lichten op zij lichten op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik oplicht dat jij oplicht dat hij oplicht dat wij oplichten dat jullie oplichten dat zij oplichten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgelicht jij hebt opgelicht hij heeft opgelicht wij hebben opgelicht jullie hebben opgelicht zij hebben opgelicht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik lichtte op jij lichtte op hij lichtte op wij lichtten op jullie lichtten op zij lichtten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik oplichtte dat jij oplichtte dat hij oplichtte dat wij oplichtten dat jullie oplichtten dat zij oplichtten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgelicht jij had opgelicht hij had opgelicht wij hadden opgelicht jullie hadden opgelicht zij hadden opgelicht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal oplichten jij zult oplichten hij zal oplichten wij zullen oplichten jullie zullen oplichten zij zullen oplichten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgelicht hebben jij zult opgelicht hebben hij zal opgelicht hebben wij zullen opgelicht hebben jullie zullen opgelicht hebben zij zullen opgelicht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou oplichten jij zou oplichten hij zou oplichten wij zouden oplichten jullie zouden oplichten zij zouden oplichten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgelicht hebben jij zou opgelicht hebben hij zou opgelicht hebben wij zouden opgelicht hebben jullie zouden opgelicht hebben zij zouden opgelicht hebben
|
Gebiedende wijs |
licht op
|
Aanvoegende wijs |
oplichte |