Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: oplezen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgelezen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik lees op
jij leest op
hij leest op
wij lezen op
jullie lezen op
zij lezen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oplees
dat jij opleest
dat hij opleest
dat wij oplezen
dat jullie oplezen
dat zij oplezen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgelezen
jij hebt opgelezen
hij heeft opgelezen
wij hebben opgelezen
jullie hebben opgelezen
zij hebben opgelezen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik las op
jij las op
hij las op
wij lazen op
jullie lazen op
zij lazen op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oplas
dat jij oplas
dat hij oplas
dat wij oplazen
dat jullie oplazen
dat zij oplazen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgelezen
jij had opgelezen
hij had opgelezen
wij hadden opgelezen
jullie hadden opgelezen
zij hadden opgelezen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal oplezen
jij zult oplezen
hij zal oplezen
wij zullen oplezen
jullie zullen oplezen
zij zullen oplezen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgelezen hebben
jij zult opgelezen hebben
hij zal opgelezen hebben
wij zullen opgelezen hebben
jullie zullen opgelezen hebben
zij zullen opgelezen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou oplezen
jij zou oplezen
hij zou oplezen
wij zouden oplezen
jullie zouden oplezen
zij zouden oplezen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgelezen hebben
jij zou opgelezen hebben
hij zou opgelezen hebben
wij zouden opgelezen hebben
jullie zouden opgelezen hebben
zij zouden opgelezen hebben

Gebiedende wijs
lees op

Aanvoegende wijs
opleze

Voorbeelden

  1. Ik lees op je gezicht je ambitie en de gewiekstheid.
    I can read it in your face the ambition and the wickedness.
  2. Benjamin buigt naar Katia en ik lees op zijn lippen:
    Benjamin leans towards Katia and I read on his lips:
  3. Dit ga ik niet oplezen.
    I 'm not reading this.
  4. Dit is geen vonnis oplezen.
    This isn 't a judgment call.
  5. Jullie mogen' m oplezen voor de klas.
    We 're going to read them aloud to the class right up here.
  6. Je kan niet gewoon de regels oplezen, lief.
    You--you can 't just read the lines, hon'.
  7. Wilt u de serienummer oplezen van een van hen?
    Want to read up serial number on one of them?
  8. Nou, dan kan je mama ze elke avond oplezen.
    Well, your mom can read them to you every night.
  9. Ik zal deze letters langzaam één voor één oplezen.
    I these characters will read out slow? N for? N.
  10. We ondertekenden vandaag een petitie die ik zou willen oplezen.
    We have this day signed a petition which I would like to read to the court.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden