Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opleiden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgeleid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik leid op
jij leidt op
hij leidt op
wij leiden op
jullie leiden op
zij leiden op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opleid
dat jij opleidt
dat hij opleidt
dat wij opleiden
dat jullie opleiden
dat zij opleiden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgeleid
jij hebt opgeleid
hij heeft opgeleid
wij hebben opgeleid
jullie hebben opgeleid
zij hebben opgeleid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik leidde op
jij leidde op
hij leidde op
wij leidden op
jullie leidden op
zij leidden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opleidde
dat jij opleidde
dat hij opleidde
dat wij opleidden
dat jullie opleidden
dat zij opleidden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgeleid
jij had opgeleid
hij had opgeleid
wij hadden opgeleid
jullie hadden opgeleid
zij hadden opgeleid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opleiden
jij zult opleiden
hij zal opleiden
wij zullen opleiden
jullie zullen opleiden
zij zullen opleiden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgeleid hebben
jij zult opgeleid hebben
hij zal opgeleid hebben
wij zullen opgeleid hebben
jullie zullen opgeleid hebben
zij zullen opgeleid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opleiden
jij zou opleiden
hij zou opleiden
wij zouden opleiden
jullie zouden opleiden
zij zouden opleiden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgeleid hebben
jij zou opgeleid hebben
hij zou opgeleid hebben
wij zouden opgeleid hebben
jullie zouden opgeleid hebben
zij zouden opgeleid hebben

Gebiedende wijs
leid op

Aanvoegende wijs
opleide

Voorbeelden

  1. Opleiden voor wat?
    Training for what?
  2. Niemand gaat mij opleiden.
    No one 's gonna train me.
  3. Het vieren, Dawn opleiden?
    Jump up and down, teach Dawn the handshake?
  4. Ik moet iemand opleiden,
    I need to train someone.
  5. Laat je ze opleiden?
    Will they need training?
  6. Ga jij haar opleiden?
    Will you train her?
  7. Ze gaan me opleiden, Mer.
    They 're gonna train me, mer.
  8. We moeten hen opnieuw opleiden.
    Gonna have to train them again.
  9. Jij kan onze baby opleiden.
    You can educate our baby!
  10. Het belangrijkste is leerkrachten opleiden.
    The bottom line is to train teachers.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden