Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: oplappen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgelapt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik lap op
jij lapt op
hij lapt op
wij lappen op
jullie lappen op
zij lappen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oplap
dat jij oplapt
dat hij oplapt
dat wij oplappen
dat jullie oplappen
dat zij oplappen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgelapt
jij hebt opgelapt
hij heeft opgelapt
wij hebben opgelapt
jullie hebben opgelapt
zij hebben opgelapt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik lapte op
jij lapte op
hij lapte op
wij lapten op
jullie lapten op
zij lapten op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik oplapte
dat jij oplapte
dat hij oplapte
dat wij oplapten
dat jullie oplapten
dat zij oplapten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgelapt
jij had opgelapt
hij had opgelapt
wij hadden opgelapt
jullie hadden opgelapt
zij hadden opgelapt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal oplappen
jij zult oplappen
hij zal oplappen
wij zullen oplappen
jullie zullen oplappen
zij zullen oplappen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgelapt hebben
jij zult opgelapt hebben
hij zal opgelapt hebben
wij zullen opgelapt hebben
jullie zullen opgelapt hebben
zij zullen opgelapt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou oplappen
jij zou oplappen
hij zou oplappen
wij zouden oplappen
jullie zouden oplappen
zij zouden oplappen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgelapt hebben
jij zou opgelapt hebben
hij zou opgelapt hebben
wij zouden opgelapt hebben
jullie zouden opgelapt hebben
zij zouden opgelapt hebben

Gebiedende wijs
lap op

Aanvoegende wijs
oplappe

Voorbeelden

  1. Het is als een rode lap op een stier.
    It 's like a red rag to a bull.
  2. Die de-bruid-sjerpen werken als een rode lap op een stier.
    Wearing a bride-to-be sash must be like waving a red cape at a bull.
  3. Ik ga iedereen oplappen.
    I 'm gonna get everybody fixed up.
  4. Ik moet dit oplappen.
    I need to patch this.
  5. Laat me je oplappen.
    Let me fix you up.
  6. We gaan je oplappen.
    We 're going to patch you up.
  7. Ik ga hem oplappen!
    I 'm gonna fix him!
  8. Ik kan je oplappen.
    I 'm gonna fix you up.
  9. Laten we je oplappen.
    Let 's get you cleaned up.
  10. Kun je haar oplappen?
    Do you think you can fix her?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden