NL: opknopen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgeknoopt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik knoop op jij knoopt op hij knoopt op wij knopen op jullie knopen op zij knopen op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opknoop dat jij opknoopt dat hij opknoopt dat wij opknopen dat jullie opknopen dat zij opknopen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgeknoopt jij hebt opgeknoopt hij heeft opgeknoopt wij hebben opgeknoopt jullie hebben opgeknoopt zij hebben opgeknoopt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik knoopte op jij knoopte op hij knoopte op wij knoopten op jullie knoopten op zij knoopten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opknoopte dat jij opknoopte dat hij opknoopte dat wij opknoopten dat jullie opknoopten dat zij opknoopten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgeknoopt jij had opgeknoopt hij had opgeknoopt wij hadden opgeknoopt jullie hadden opgeknoopt zij hadden opgeknoopt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opknopen jij zult opknopen hij zal opknopen wij zullen opknopen jullie zullen opknopen zij zullen opknopen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgeknoopt hebben jij zult opgeknoopt hebben hij zal opgeknoopt hebben wij zullen opgeknoopt hebben jullie zullen opgeknoopt hebben zij zullen opgeknoopt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opknopen jij zou opknopen hij zou opknopen wij zouden opknopen jullie zouden opknopen zij zouden opknopen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgeknoopt hebben jij zou opgeknoopt hebben hij zou opgeknoopt hebben wij zouden opgeknoopt hebben jullie zouden opgeknoopt hebben zij zouden opgeknoopt hebben
|
Gebiedende wijs |
knoop op
|
Aanvoegende wijs |
opknope |