NL: opknappen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opgeknapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik knap op jij knapt op hij knapt op wij knappen op jullie knappen op zij knappen op
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opknap dat jij opknapt dat hij opknapt dat wij opknappen dat jullie opknappen dat zij opknappen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgeknapt jij hebt opgeknapt hij heeft opgeknapt wij hebben opgeknapt jullie hebben opgeknapt zij hebben opgeknapt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik knapte op jij knapte op hij knapte op wij knapten op jullie knapten op zij knapten op
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opknapte dat jij opknapte dat hij opknapte dat wij opknapten dat jullie opknapten dat zij opknapten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgeknapt jij had opgeknapt hij had opgeknapt wij hadden opgeknapt jullie hadden opgeknapt zij hadden opgeknapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal opknappen jij zult opknappen hij zal opknappen wij zullen opknappen jullie zullen opknappen zij zullen opknappen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgeknapt hebben jij zult opgeknapt hebben hij zal opgeknapt hebben wij zullen opgeknapt hebben jullie zullen opgeknapt hebben zij zullen opgeknapt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou opknappen jij zou opknappen hij zou opknappen wij zouden opknappen jullie zouden opknappen zij zouden opknappen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgeknapt hebben jij zou opgeknapt hebben hij zou opgeknapt hebben wij zouden opgeknapt hebben jullie zouden opgeknapt hebben zij zouden opgeknapt hebben
|
| Gebiedende wijs |
knap op
|
| Aanvoegende wijs |
| opknappe |