Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: opkikkeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgekikkerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kikker op
jij kikkert op
hij kikkert op
wij kikkeren op
jullie kikkeren op
zij kikkeren op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opkikker
dat jij opkikkert
dat hij opkikkert
dat wij opkikkeren
dat jullie opkikkeren
dat zij opkikkeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgekikkerd
jij hebt opgekikkerd
hij heeft opgekikkerd
wij hebben opgekikkerd
jullie hebben opgekikkerd
zij hebben opgekikkerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kikkerde op
jij kikkerde op
hij kikkerde op
wij kikkerden op
jullie kikkerden op
zij kikkerden op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik opkikkerde
dat jij opkikkerde
dat hij opkikkerde
dat wij opkikkerden
dat jullie opkikkerden
dat zij opkikkerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgekikkerd
jij had opgekikkerd
hij had opgekikkerd
wij hadden opgekikkerd
jullie hadden opgekikkerd
zij hadden opgekikkerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal opkikkeren
jij zult opkikkeren
hij zal opkikkeren
wij zullen opkikkeren
jullie zullen opkikkeren
zij zullen opkikkeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgekikkerd hebben
jij zult opgekikkerd hebben
hij zal opgekikkerd hebben
wij zullen opgekikkerd hebben
jullie zullen opgekikkerd hebben
zij zullen opgekikkerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou opkikkeren
jij zou opkikkeren
hij zou opkikkeren
wij zouden opkikkeren
jullie zouden opkikkeren
zij zouden opkikkeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgekikkerd hebben
jij zou opgekikkerd hebben
hij zou opgekikkerd hebben
wij zouden opgekikkerd hebben
jullie zouden opgekikkerd hebben
zij zouden opgekikkerd hebben

Gebiedende wijs
kikker op

Aanvoegende wijs
opkikkere

Voorbeelden

  1. Zeg dat er' n kikker op je arm heeft gepist.
    Tell her a frog peed on your arm.
  2. Dit zal je opkikkeren.
    This will perk you up.
  3. Je zei dat je een kikker op de vloer zag net na dat Cal' s vader wegging.
    You said you saw a frog on the floor just after Cal 's dad left.
  4. Dit zou je moeten opkikkeren.
    This should buck you up.
  5. Een beetje rust zal hem opkikkeren.
    A little rest will perk him right up.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden