NL: ophoesten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
opgehoest
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hoest op jij hoest op hij hoest op wij hoesten op jullie hoesten op zij hoesten op
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik ophoest dat jij ophoest dat hij ophoest dat wij ophoesten dat jullie ophoesten dat zij ophoesten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgehoest jij hebt opgehoest hij heeft opgehoest wij hebben opgehoest jullie hebben opgehoest zij hebben opgehoest
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hoestte op jij hoestte op hij hoestte op wij hoestten op jullie hoestten op zij hoestten op
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik ophoestte dat jij ophoestte dat hij ophoestte dat wij ophoestten dat jullie ophoestten dat zij ophoestten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgehoest jij had opgehoest hij had opgehoest wij hadden opgehoest jullie hadden opgehoest zij hadden opgehoest
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ophoesten jij zult ophoesten hij zal ophoesten wij zullen ophoesten jullie zullen ophoesten zij zullen ophoesten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgehoest hebben jij zult opgehoest hebben hij zal opgehoest hebben wij zullen opgehoest hebben jullie zullen opgehoest hebben zij zullen opgehoest hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ophoesten jij zou ophoesten hij zou ophoesten wij zouden ophoesten jullie zouden ophoesten zij zouden ophoesten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgehoest hebben jij zou opgehoest hebben hij zou opgehoest hebben wij zouden opgehoest hebben jullie zouden opgehoest hebben zij zouden opgehoest hebben
|
Gebiedende wijs |
hoest op
|
Aanvoegende wijs |
ophoeste |