Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: ophangen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
opgehangen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik hang op
jij hangt op
hij hangt op
wij hangen op
jullie hangen op
zij hangen op

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik ophang
dat jij ophangt
dat hij ophangt
dat wij ophangen
dat jullie ophangen
dat zij ophangen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb opgehangen
jij hebt opgehangen
hij heeft opgehangen
wij hebben opgehangen
jullie hebben opgehangen
zij hebben opgehangen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hing op
jij hing op
hij hing op
wij hingen op
jullie hingen op
zij hingen op

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik ophing
dat jij ophing
dat hij ophing
dat wij ophingen
dat jullie ophingen
dat zij ophingen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had opgehangen
jij had opgehangen
hij had opgehangen
wij hadden opgehangen
jullie hadden opgehangen
zij hadden opgehangen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal ophangen
jij zult ophangen
hij zal ophangen
wij zullen ophangen
jullie zullen ophangen
zij zullen ophangen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal opgehangen hebben
jij zult opgehangen hebben
hij zal opgehangen hebben
wij zullen opgehangen hebben
jullie zullen opgehangen hebben
zij zullen opgehangen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou ophangen
jij zou ophangen
hij zou ophangen
wij zouden ophangen
jullie zouden ophangen
zij zouden ophangen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou opgehangen hebben
jij zou opgehangen hebben
hij zou opgehangen hebben
wij zouden opgehangen hebben
jullie zouden opgehangen hebben
zij zouden opgehangen hebben

Gebiedende wijs
hang op

Aanvoegende wijs
ophange

Voorbeelden

  1. Hang op, hang op, kon ik mijn slokdarm maar opstellen...
    Hang on, hang on, if I can just line up my oesophagus...
  2. Goed, hang op, vriend.
    All right, just hang on, pal.
  3. Hang op een tweede.
    Hang on a second.
  4. Delegeer en hang op.
    Delegate and hang up the phone.
  5. Marko, ik hang op.
    Marko, I 'm going to hang up.
  6. Oké, hang op, lieverd.
    All right, hang on, sweetheart.
  7. Ik hang op nu, meneer!
    I 'm hanging up on you now, sir!
  8. In orde, ik hang op.
    All right, I 'm hanging up.
  9. Hang op, hij komt niet.
    Hang up. He 's not coming.
  10. Hang op, en bel de alarmlijn.
    Ma, hang up and call 911.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden